Radicalisering
De afgelopen maanden is radicalisering misschien wel het meest gebruikte woord in diverse media. Zeker na de gebeurtenissen in Parijs. Radicalisering lijkt vaak in één adem te worden genoemd met extremisme. Het gebruik van dergelijke termen in combinatie met gebeurtenissen die steeds dichterbij lijken te komen boezemt angst in. Angst die al dan niet gerechtvaardigd is.
Wat een verademing was het om bij een bijeenkomst te zijn van het KennisNetwerk Amsterdam (www.kennisnetwerk-amsterdam.nl)! Het Calandlyceum (www.calandlyceum.nl) in Amsterdam Nieuw West vormde het decor, een bont gezelschap aan publiek zat in de zaal en vijf interessante sprekers zorgden voor de basis van het gesprek. De inbreng en de vragen vanuit de zaal, maar ook de bijdragen van de sprekers vervulden mij met een zekere blijheid. In niets deed het denken aan de sombere en angstaanjagende berichtgeving die ons dagelijks toe geslingerd wordt. Met nuance, passie en compassie werd er gesproken over radicalisering en extremisme. En zonder het te bagatelliseren werd het thema in het juiste perspectief geplaatst.
Zo werd ons verteld door prof. dr. Bert Jan Doosje, bijzonder hoogleraar Radicalisering studies aan de Universiteit van Amsterdam, dat bijna ieder mens een fase in zijn of haar leven radicaal is. Over het algemeen is dit de periode van puberteit maar het kan ook iets later plaats vinden. In het verleden was men punk, voelde men zich aangetrokken tot de kraakbeweging of maakte men een tijdje onderdeel uit van de harde kern van een voetbalsupportersgroep. Over het algemeen geen uitingen die levensbedreigend zijn voor anderen maar soms wel maatschappijontwrichtend kunnen zijn. Wat al deze radicale fases gemeen hebben, is dat ze van voorbij gaande aard zijn. De punker van vroeger is nu hoogleraar aan de universiteit, de kraker van weleer is inmiddels een bijna gepensioneerde volkshuisvestingsambtenaar en de ‘agressieve’ voetbalsupporter zit nu met zijn zoon op de hoofdtribune.
Wat de middag van het KennisNetwerk Amsterdam mij heeft geleerd is dat ook moslimjongeren door hun radicale fase moeten. Ook voor deze groep geldt dat ze op zoek zijn naar een zinvolle weg naar de volwassenheid. Het buitensluiten van de Nederlandse samenleving maakt deze zoektocht voor moslimjongeren niet gemakkelijk. Zeker niet als ook de media hen niet al te neutraal lijkt te bejegenen. Toch zal, hopelijk, na 10, 20 jaar blijken dat ook deze ‘radicale’ jongeren voor het merendeel een keurig (gezins)leven leiden.
Door radicalisering, bewust of onbewust, te koppelen aan extremisme ontstaat er een verkeerd beeld, zo bleek uit de discussie bij het KennisNetwerk Amsterdam. Hiermee is zowel de moslimgemeenschap als de Nederlandse samenleving niet geholpen. Laten we ons, en hier spreek ik op persoonlijke titel, daarom massaal afkeren van de landelijke media en regelmatiger bijeenkomsten bezoeken in de eigen buurt of wijk. Alleen op deze manier is er een zeker optimisme op te bouwen in deze tijden van somberheid en gevaar.