Category

Vrede op aarde

We leven in een periode van angst en ongerustheid. Vlak na de kerst werd het Nederlandse nieuws gedomineerd door een aangekondigde aanslag met een bakfiets. Het op relatief eenvoudige wijze dood en verderf zaaien zoals in Parijs is gebeurd, wordt op geen enkele plek in Europa meer uitgesloten. Ook niet in Nederland. Een beeld dat nog eens stevig werd neergezet door een vertrekkend Korpschef van de Nationale Politie die het Nederlandse publiek trakteerde op de mededeling dat er zeker een aanslag zal komen in Nederland. De vraag is alleen: waar en wanneer.

De periode rondom kerst is bij uitstek een periode van bezinning en vredelievendheid. Ook al wisten we allemaal dat er tal van conflicten in de wereld speelden, graag geloofden we collectief in een betere tijd. Een periode van op z’n minst iets meer vrede op aarde. Misschien ligt het aan mij, ben ik afgelopen jaar iets minder oplettend geweest, maar ik merk vandaag de dag niets meer van deze ijdele hoop. Hebben we de moed opgegeven? Komt de onveiligheid nu te dichtbij? Verliezen we ons nog meer dan in het verleden in consumentisme en plat vertier? Eerlijk gezegd weet ik het niet.

Wat we wel weten, is dat de ‘conflictenteller’ vorig jaar (2015) voor het eerst boven de 50 is uitgekomen (53) en dat het aantal gewapende conflicten sinds 2010 alleen maar is gestegen. Dan hebben we het niet over de aanslagen in Parijs, de schietpartijen op Amerikaanse scholen of ander incidenteel geweld. We hebben het ook niet over de 27.875 moorden die dit jaar in Colombia zijn gepleegd. Een aantal waarmee dit land in 2015 een eerste plaats scoort. Kortom, het totaal aan geweld in de wereld is (nog steeds) enorm en schrikbarend. Dit lijkt nog eens extra te worden gevoed door de wijze en mate van berichtgeving. We zitten direct op al het nieuws. Niets ontgaat ons nog, we zijn overal bij.

Welk perspectief geeft dit op de toekomst van ons en onze kinderen? Hoe zal het ons handelen gaan beïnvloeden? Leven we zonder angst door of sluipt er fatalisme in? Streven we überhaupt nog naar vrede op aarde of is dit slechts gegeven aan een steeds kleiner wordende groep van wereldvreemde personen? Allemaal vragen waar ik het antwoord niet op heb, mede ook omdat er te veel factoren een rol spelen om tot een algemene reactie te kunnen komen.

Voor mij persoonlijk geldt dat er steeds vaker een frase door mijn hoofd schiet van Morrissey (‘Love, peace and harmony. Maybe in the next world’), een zanger die nooit heeft uitgeblonken in optimisme maar voor zoekende jongeren in sombere buien een poëtische held was. Zo ook voor mij. Het verschil tussen nu en 30 jaar geleden is dat ik vrees dat Morrissey het in tal van opzichten toen al goed zag en ik nu minder toekomst voor me heb om zijn soms destructieve denkbeelden met goed fatsoen te kunnen weerleggen. Toch blijf ik hopen op een vredelievender kerst in dit jaar. U ook?

Voorbij het sentiment

De Amsterdamse binnenstad is al jaren het decor van feest en steeds grotere wordende georganiseerde activiteiten. Klagen over drukte, en met name de toename hiervan, door binnenstadbewoners wordt over het algemeen afgedaan als verwend grachtengordelgedrag. Het enthousiast ventileren van een niet te stoppen groeiscenario komt veelal voor rekening van deskundigen die in ruime meerderheid niet in de Amsterdamse binnenstad wonen. Het Parool is de afgelopen zomer een mooi platform gebleken om de diverse meningen over dit thema te kunnen uiten.

Wat vooral opvalt in het debat is de grote gevoelswaarde. Je bent voor of je bent tegen. Op basis van dit gevoel wordt de discussie gevoerd. Gek genoeg lijkt dit ook het geval bij zogenaamde deskundigen. Hier zou je toch iets meer objectiviteit mogen verwachten. Duidelijk is dat de Amsterdamse binnenstad drukker is geworden. Bezoekersaantallen laten dit zien en ook de toename van feesten en festivals is een goede indicator. Hoe drukte vervolgens wordt ervaren heeft te maken met het levenspatroon en toch ook vaak de leeftijd. De dertiger die zijn eerste appartementje koopt op de gracht zal zich met veel plezier storten op al het amusement dat letterlijk en figuurlijk aan zijn raam voorbij trekt, terwijl de oudere binnenstadbewoner na de zoveelste Gay Parade iets zuiniger in zijn enthousiasme zal zijn. Tegelijkertijd kent Amsterdam duizenden bezoekers die voor het eerst het Prinsengrachtconcert of de Uitmarkt meemaken en na een enerverende dag weer opgetogen in de trein stappen terug naar huis. Zo zijn bewoners- en bezoekerstypologieën en het type (maar ook intensiteit van het) amusement belangrijke variabelen om in de discussie te betrekken.

Wat ook relevant is om te benoemen, is dat niet de gehele binnenstad de druk voelt van de toename van toeristen en bezoekers. Het maakt een verschil of je op de Prinsengracht woont in de buurt van het Anne Frankhuis of dat je op de Keizers- of Herengracht woont. De drukte concentreert zich op een beperkt aantal plekken in de stad die bekend zijn bij politici en beleidsmakers. Breng deze nuance dan ook in in het debat! Zo specificeer je de problematiek, breng je het terug tot de juiste proporties en zijn oplossingen mogelijk makkelijker of op zijn minst efficiënter te maken.

Tot slot zou ik de toename van vuil in de openbare ruimte en het ongebreidelde groeidenken willen noemen. Iedere ochtend fietsend door de Damstraat en de Oude Hoogstraat waan ik me in de middeleeuwen. Grote bergen afval wachten om opgehaald te worden en zijn tegelijkertijd een zichtbare resultante van het moeizaam verwerken van de enorme activiteit de avond en nacht tevoren. Deze afvalbergen vind ik een mooie illustratie als inbreng voor de discussie over grenzen aan de groei. ‘Slow urbanism’ lijkt voor Amsterdam nauwelijks een te bespreken scenario. We vergelijken ons graag met steden als Londen, Parijs en New York maar de eerlijkheid gebied toch om te zeggen dat onze infrastructuur in alle mogelijke opzichten onvergelijkbaar is. Laten we dit dan ook niet doen en de grenzen aan onze groei bespreken. Hier hoort de mening van de oudere en jongere binnenstadbewoner bij, de ondernemer, de bezoeker en de toerist, het stadsbestuur gecombineerd met harde data. Mogelijk dat op deze wijze het debat naar een hoger niveau kan worden getild. Voorbij het sentiment.

Aleatorisch-representatieve democratie

De verkiezingen voor de Provinciale Staten staan voor de deur. De diverse lijsttrekkers van politieke partijen doen hun uiterste best om op televisie scherp met elkaar in debat te gaan in de hoop dat het Nederlandse kiezerspubliek op 18 maart 2015 op hun partij zal gaan stemmen. Op henzelf stemmen zal niet gaan want de namen van de partijleiders staan niet op de kieslijsten. Ondanks deze manmoedige pogingen zal de opkomst bij de aanstaande verkiezingen voor de zoveelste keer in rij niet heel hoog zijn. Het enthousiasme bij het Nederlandse publiek om zijn of haar stem uit te brengen is al jaren tanende. Zeker voor misschien wel de minst aansprekende verkiezing die we kennen, die van de Provinciale Staten.

Tegelijkertijd is op andere fronten de zoektocht naar alternatieven voor onze representatieve democratie te zien. Het meest actueel is het protest van Amsterdamse studenten tegen de houding en positie van het collegebestuur. Als uiting van dit protest is momenteel het Maagdenhuis bezet, maar ook minder in het oog springend initiatief zoals de organisatie van een Burgertop of de introductie van ‘zorgdorpen’ zonder overheidsbemoeienis zijn uitingen van een zoektocht naar een andere verhouding tussen bestuurders en bestuurden.

In dit licht is het misschien goed om nog eens naar het boekje van David Van Reybrouck te kijken met de titel ‘Tegen verkiezingen’ (2013). Van Reybrouck laat in zijn boek zien dat het aantal electorale democratieën tussen 1972 en nu is toegenomen van 44 naar 117 op een totaal van 195 landen, dat een overweldigende meerderheid van de (wereld)bevolking positief staat tegenover democratie maar dat het geloof in een goed functioneren van deze zelfde democratie er niet of nauwelijks (meer) is. Deze paradox zal vroeg of laat gaan leiden tot verandering. Hoe en wanneer is de grote vraag van deze tijd.

Van Reybrouck doet een aanzet om de onmacht van de huidige bestuurscultuur te doorbreken. Zijn suggestie: introduceer de aleatorisch-representatieve democratie. Een model waarbij loting centraal staat en dat al door de oude Grieken is geconstrueerd, vervolgens in verschillende fasen van de geschiedenis en op verschillende plaatsen in Europa is verfijnd om na de Franse Revolutie bijna volledig van het toneel te verdwijnen. Europa kiest in de 18e eeuw (in de woorden van Van Reybrouck) voor een aristocratisch model: verkiezingen. Eerst mocht slechts een zeer beperkt deel van de samenleving hun bestuurders kiezen, pas in de loop van de vorige eeuw kreeg in Nederland (en ook in andere Europese staten) de gehele bevolking stemrecht. Het verwondert Van Reybrouck dat we collectief zijn afgedreven van echte democratie en hij houdt een pleidooi om meer dan tot dusver gebeurt terug te kijken op het verleden hoe dit kan. Het element van loten (alea is in het Latijn dobbelsteen) is dan minder gek dan het op het eerste gezicht lijkt.

Ik zou de bezetters van het Maagdenhuis aanraden om het boekje van Van Reybrouck eens goed te lezen. De schaal van de universiteit zou zich heel goed lenen om in de verhouding bestuurders en bestuurden de combinatie toe te passen van loten en kiezen. In deze combinatie ligt misschien wel meer dan we vermoeden de sleutel om deze steeds complexer wordende samenleving (op onderdelen) te ‘sturen’. Juist op het niveau van de universiteit zouden we mogen verwachten dat er goede, en goed doordachte, alternatieven worden gepresenteerd voor een (bestuurs)situatie die door velen als onbevredigend wordt ervaren. Een markant gebouw bezetten en het eisen van meer inspraak op diverse onderdelen (bijvoorbeeld het rendementsdenken, studie-opbouw of het al dan niet laten voortbestaan van kleine vakgroepen) is inhoudelijk en conceptueel dan echt te mager. Het ‘scenario van de nachtkaars’ komt hiermee met de dag dichterbij.

Radicalisering

De afgelopen maanden is radicalisering misschien wel het meest gebruikte woord in diverse media. Zeker na de gebeurtenissen in Parijs. Radicalisering lijkt vaak in één adem te worden genoemd met extremisme. Het gebruik van dergelijke termen in combinatie met gebeurtenissen die steeds dichterbij lijken te komen boezemt angst in. Angst die al dan niet gerechtvaardigd is.

Wat een verademing was het om bij een bijeenkomst te zijn van het KennisNetwerk Amsterdam (www.kennisnetwerk-amsterdam.nl)! Het Calandlyceum (www.calandlyceum.nl) in Amsterdam Nieuw West vormde het decor, een bont gezelschap aan publiek zat in de zaal en vijf interessante sprekers zorgden voor de basis van het gesprek. De inbreng en de vragen vanuit de zaal, maar ook de bijdragen van de sprekers vervulden mij met een zekere blijheid. In niets deed het denken aan de sombere en angstaanjagende berichtgeving die ons dagelijks toe geslingerd wordt. Met nuance, passie en compassie werd er gesproken over radicalisering en extremisme. En zonder het te bagatelliseren werd het thema in het juiste perspectief geplaatst.

Zo werd ons verteld door prof. dr. Bert Jan Doosje, bijzonder hoogleraar Radicalisering studies aan de Universiteit van Amsterdam, dat bijna ieder mens een fase in zijn of haar leven radicaal is. Over het algemeen is dit de periode van puberteit maar het kan ook iets later plaats vinden. In het verleden was men punk, voelde men zich aangetrokken tot de kraakbeweging of maakte men een tijdje onderdeel uit van de harde kern van een voetbalsupportersgroep. Over het algemeen geen uitingen die levensbedreigend zijn voor anderen maar soms wel maatschappijontwrichtend kunnen zijn. Wat al deze radicale fases gemeen hebben, is dat ze van voorbij gaande aard zijn. De punker van vroeger is nu hoogleraar aan de universiteit, de kraker van weleer is inmiddels een bijna gepensioneerde volkshuisvestingsambtenaar en de ‘agressieve’ voetbalsupporter zit nu met zijn zoon op de hoofdtribune.

Wat de middag van het KennisNetwerk Amsterdam mij heeft geleerd is dat ook moslimjongeren door hun radicale fase moeten. Ook voor deze groep geldt dat ze op zoek zijn naar een zinvolle weg naar de volwassenheid. Het buitensluiten van de Nederlandse samenleving maakt deze zoektocht voor moslimjongeren niet gemakkelijk. Zeker niet als ook de media hen niet al te neutraal lijkt te bejegenen. Toch zal, hopelijk, na 10, 20 jaar blijken dat ook deze ‘radicale’ jongeren voor het merendeel een keurig (gezins)leven leiden.

Door radicalisering, bewust of onbewust, te koppelen aan extremisme ontstaat er een verkeerd beeld, zo bleek uit de discussie bij het KennisNetwerk Amsterdam. Hiermee is zowel de moslimgemeenschap als de Nederlandse samenleving niet geholpen. Laten we ons, en hier spreek ik op persoonlijke titel, daarom massaal afkeren van de landelijke media en regelmatiger bijeenkomsten bezoeken in de eigen buurt of wijk. Alleen op deze manier is er een zeker optimisme op te bouwen in deze tijden van somberheid en gevaar.

Competitieve samenwerking

In het meest recente boek van Frank Westerman, Stikvallei, wordt verslag gedaan van een tot dusver onopgelost mysterie in Kameroen waarbij op 21 augustus 1986 1746 mensen het leven lieten. Evenals alle dieren die op dat moment in de vallei verbleven. Westerman neemt de lezer mee in de wereld van vulkanologen en missionarissen. Hij beschrijft op een mooie beeldende wijze de competitie die er binnen beide beroepsgroepen speelt. De eerste willen zijn, het beter denken te weten, het gebrek aan ontvankelijkheid naar anderen toe en het vasthouden aan het eigen gelijk. Allemaal menselijke eigenschappen die zich niet beperken tot deze twee beroepsgroepen. Helaas. Of misschien toch niet helaas? Competitie leidt tot winnaars, spanning, niet voor mogelijk geachte resultaten, heldendom, inspiratie. Allemaal aspecten die het leven opwindend maken en de moeite waard. Zeker met de huidige media-aandacht hoeven we niets meer te missen. Alles is te volgen, wordt eindeloos herhaald en de meest spraakmakende winnaars staan op de collectieve harde schijf van het menselijk geheugen.
Toch leidt competitie ook tot veel ergernis en irritatie. Op de werkvloer, bij sportverenigingen, binnen families. Eigenlijk overal waar sprake is van intermenselijk contact. En vaak gaat het om nauwelijks serieus te nemen kwesties. Alledaagse dingen die alleen voor de personen in kwestie tot negatieve gevoelens leiden en waarvan de wereld hier om heen nauwelijks tot niet het bestaan kent. Veel en onnodige stress is het gevolg. Op zich klein leed, maar in collectieve vorm kan dit op termijn ontwrichtende effecten hebben. Om deze reden zou mijn pleidooi zijn om competitieve samenwerking als waarde te introduceren. Een vorm van duurzame menselijke interactie waar vandaag de dag nog erg weinig aandacht aan wordt besteed. Anders geformuleerd: ga voor succes, gun dit een ander ook en weet dat samenwerking in veel gevallen de basis is. Misschien tijd voor een nieuwe slogan?

14e Montessorischool De Jordaan

De aanloop naar de openbare verdediging van mijn proefschrift op 17 december 2014 kende een aantal mijlpalen. Eén daarvan was een gesprek over de vraag wat is onderzoek? met de kinderen van juf Janneke (BB6) van de 14e Montessorischool De Jordaan. In deze klas, waar ook mijn dochter Gizella zit, is het zelfbewustzijn groot. Zonder uitzondering werd er met gretigheid ingegaan op vragen over nieuwsgierigheid, onderzoek en studie. Ik was aangenaam verrast en als voorzitter van de MR ook wel een beetje trots.
De idee van een ‘les’ in de klas, gevolgd met een bezoek aan de Aula van de Universiteit van Amsterdam een aantal dagen later, was om, naast in gesprek te gaan over het doen van onderzoek, de kinderen van BB6 kennis te laten maken met het prachtige ritueel van een promotie in een even zo prachtig decor. Nu, dat is gelukt!
De kinderen waren indrukwekkend stil tijdens de plechtigheid en terwijl ze daar zo zaten, kende ik een klein beetje hun dromen over de toekomst. Of preciezer, hun ambities op het vlak van studie. Nederlands, Filosofie, Geneeskunde, Biologie en Werktuigbouwkunde. Zo maar wat studierichtingen die werden genoemd in mijn gesprek met hen. Studies die vervolgens mogelijk gaan leiden tot verder promotieonderzoek……..
Wat zou het mooi zijn als één, twee of misschien wel drie kinderen van deze groep zijn gegrepen door het getoonde ritueel en de ambiance. Dat het hen aan het denken zet om hier misschien later ook deel van uit te willen maken. Over pakweg 17, 18 jaar zullen we dit weten, maar eerst staat hen een heerlijke middelbare schooltijd te wachten.
Tenminste, ik hoop dat voor en met hen!

Normatieve wetenschap

Op 17 december jl. was ik in de bevoorrechte positie om mijn proefschrift in het openbaar te mogen verdedigen in de Aula van de Universiteit van Amsterdam. In een goed gevulde Aula ontspon zich een levendige discussie tussen mij en de leden van de promotiecommissie: de heren prof. dr. J. Grin, prof. dr. J.J.M. Hemel, prof. dr. W.G.M. Salet en dr. A.P.M. Veldboer. Het commissielid prof. dr. G.R. Teisman was helaas verhinderd, maar zijn vraag werd voorgelezen door één van mijn twee promotores, prof. dr. F. Hendriks.
Onderdeel van de discussie was de constatering van één van de commissieleden dat mijn proefschrift beschrijvend van aard is en dat niet duidelijk wordt wat ik nu eigenlijk zelf vind van het door mij onderzochte thema. Alhoewel alle vragen die worden gesteld bij een gelegenheid als deze als verassend kunnen worden gekwalificeerd, was dit een vraag die mij enigszins van mijn stuk bracht. Hoezo, wat ik zelf vind? Wetenschap is toch een waardevrije activiteit waarbij de doelstelling is om te registreren en te ordenen? Om op zoek te gaan naar ‘de waarheid’ zonder te laten doorklinken wat de eigen mening is? En ja, in een concluderend hoofdstuk is er ruimte voor reflectie. Maar reflectie is iets anders dan het ventileren van een eigen mening. Een eigen mening is niet iets dat een plaats zou moeten krijgen in een wetenschappelijk werk. Toch? Desalniettemin is mij opgevallen dat er in veel wetenschappelijke publicaties over het thema participatie, het centrale onderwerp van mijn proefschrift, wensdenken doorklinkt. Hier heb ik mij zeer over verbaasd.
Tegelijkertijd laat de vraagstelling van de hooggeleerde opponent zien dat er in de sociale wetenschap spanning zit in registratie en duiding. De aandrang om de eigen mening hier een plaats in te geven is mogelijk niet voor iedere wetenschapper te weerstaan. Toch denk ik dat het essentieel is om dit wel te doen omdat het de kern raakt van wat wetenschap is. Op zoek naar ‘de waarheid’, hoe triviaal ook. Normatieve wetenschap is net zoiets als objectieve journalistiek. In dit laatste gelooft toch ook niemand meer? Of laat ik nu te veel mijn eigen mening doorklinken?